Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers

 

Artikel 58a Bedrag van het eigen pensioen per jaar als kamerlid
1
Het pensioen bedraagt voor ieder jaar van de kamerlidtijd 2 percent van de daarvoor geldende pensioengrondslag, volgens een of meer van de artikelen 59, 59a en 59aa. Voor de toepassing van die artikelen wordt verstaan onder berekeningsgrondslag: de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 50, onderdeel e, aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.
2
Indien het gewezen kamerlid tevens is opgetreden als voorzitter, ondervoorzitter dan wel als fractievoorzitter wordt het pensioen voor ieder jaar dat het kamerlid als zodanig is opgetreden, verhoogd met 1,75 percent van de laatstelijk uit dien hoofde genoten toelage of verhoging van de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid, en artikel 12, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, inbegrepen de daarover geldende aanspraak op eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 2b van die wet en aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.
3
Als kamerlidtijd telt mee de tijd met recht op uitkering. Het pensioen over die tijd wordt berekend naar 2 percent per jaar over de eerste vier jaren van het recht op uitkering dan wel over de volledige tijd met recht op uitkering indien die tijd minder is dan vier jaren en vervolgens naar 1 percent per jaar. In het geval van een uitkering als bedoeld in artikel 53a, wordt het pensioen over de tijd met recht op uitkering berekend naar 2 percent per jaar voor zover en voor zolang het percentage van de algemene invaliditeit 55 percent of meer bedraagt. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt een uitkering als bedoeld in artikel 51 aangemerkt als een uitkering als bedoeld in artikel 53a, indien en zolang de belanghebbende tijdens de duur van de eerstbedoelde uitkering voor 55 percent of meer algemeen invalide is.
4
In afwijking van het derde lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 54. Geen meetelling van kamerlidtijd als bedoeld in het vierde lid vindt plaats:
a
voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 54 tot nihil is verminderd;
b
in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 106 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voldaan;
c
indien de belanghebbende daarom verzoekt.
5
Een kamerlid en een gewezen kamerlid hebben bij ingang van het pensioen eenmalig de keuzemogelijkheid het pensioen met 12 percent te verhogen, voorzover het is berekend over kamerlidtijd die is gelegen na 30 juni 1999 en die overeenkomt met de tijd die krachtens artikel 67 voor de berekening van het nabestandenpensioen in aanmerking wordt genomen.
6
Met de verhoging van het pensioen, bedoeld in het vijfde lid, vervalt de aanspraak op nabestaandenpensioen, voorzover opgebouwd na 30 juni 1999.
7
De keuze, bedoeld in het vijfde lid, kan slechts worden gedaan met toestemming van de echtgenoot of de aangemelde partner. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot het doen van de keuze.
8
De verhoging van het pensioen gaat in met ingang van de dag waarop het recht op pensioen ontstaat en is onherroepelijk.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •